Theorie
Achteruitgang met impact op dagelijks functioneren
Om de diagnose dementie te kunnen stellen, moet er sprake zijn van achteruitgang in cognitie en gedrag die impact heeft op het dagelijkse functioneren. Iemand die dementie heeft, krijgt steeds meer moeite met dagelijkse handelingen, zoals eten, drinken en aan- en uitkleden. Hierdoor heeft hij of zij na verloop van tijd steeds meer ondersteuning nodig.
Mensen met (Z)EV(M)B worden vaak al hun leven lang ondersteund bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Kun je bij hen toch ook veranderingen zien in ADL?
Eten en drinken
Familieleden en begeleiders zien veranderingen in ADL meestal tijdens het eten en drinken. Iemand steekt bijvoorbeeld de vork in een beker in plaats van ermee te eten. Of iemand houdt de lepel of vork wel in de hand, maar brengt ‘m niet naar de mond. Ook kan het gebeuren dat iemand eten niet meer van een aangeboden lepel afhapt.
Eerst gebeurt dit een enkele keer, later in het dementieproces vaker. Iemand kan eten dan ook weigeren of niet doorslikken.
Verzorging
Ook bij de verzorging kun je veranderingen opmerken. Tijdens het aankleden beweegt iemand bijvoorbeeld minder mee, steekt de arm niet meer door de mouw of het been niet door de broekspijp. Iemand die bij het tandenpoetsen de borstel altijd zelf naar de mond bracht, doet dat nu niet meer.
Bij het douchen kan het zijn dat iemand de douchekop zelf niet meer kan of wil vasthouden. Na een tijd kan iemand die eerst staand of zittend douchte zo achteruitgaan dat een douchebrancard moet worden gebruikt.
Kleine veranderingen
Ook bij mensen met (Z)EV(M)B kunnen zich door dementie dus veranderingen voordoen in ADL. Let op: het gaat meestal om kleine veranderingen omdat ze de handelingen vaak niet (geheel) zelfstandig konden uitvoeren en er al veel ondersteuning bij kregen.
